De verdere ontwikkeling

De populariteit van de Duitse Herdershond had inmiddels enorme vormen aangenomen. Dat bleek ook wel uit het feit dat op 1 januari 1961 de miljoenste Duitse Herdershond bij de S.V. in het stamboek kon worden ingeschreven. Maar er werd niet alleen veel gefokt, er werd ook behoorlijk goed gefokt.

Roon zu den Sieben Faulen was al in 1959 Jugendsieger geweest en hij was een tentoonstellingshond van hoge klasse. Hij was sterk mannelijk, bijna grof, werd veel gebruikt door fokkers van werkhonden, maar liet weinig nakomelingen van betekenis achter in de tentoonstellingskennels. Roon had echter een gunstige invloed op het karakter. Hij was ruim twee jaar oud toen hij in 1960 op de vijfde plaats in de VA-klasse kwam.

Zijn vader Vello zu den Sieben Faulen was later een zeer omstreden hond. Velo was oorspronkelijk toegelaten voor de fokkerij tijdens de fokgeschiktheidskeuring, maar verloor dit bij een tweede keuring door zijn grootte (67 cm) en slechte kleur. Desondanks komt Vello in de stambomen van de meeste vooraanstaande Siegers van de afgelopen jaren voor en bracht hij verscheidene VA-dieren. Zo behaalde in 1961 de Vello-zoon Jalk vom Fohlenbrunnen zijn kwalificatie Vorzüglich-Auslese, zoals hij ook de twee daarop volgende jaren zou doen. Hij was geboren uit een dochter van Hein vom Richterbach en gaf aan zijn nakomelingen de aanleg tot overgrootte en kleurverbleking door. Toch werd hij met behoorlijk veel succes voor de fokkerij gebruikt en komt hij regelmatig in de stambomen van winnaars voor.

Tweemaal VA (in 1962 en 1964) en bovendien Sieger in 1963 was Ajax vom Haus Dexel, die via vaderskant een kleinzoon was van Cäsar von der Malmannsheide en via moederszijde een kleinzoon van Condor vom Hohenstamm. Ajax was een middelgrote, 63 cm hoge, harmonisch gebouwde reu met de goede uitdrukking en een goed karakter. Hoewel Ajax niet uitblonk in de hoekingen van de achterhand, had hij wel goede schouders en hij zou een succesvolle vaderhond blijken te zijn. Niet alleen voor tophonden, maar ook wat betreft de vererving van goede heupen. Hij is het bekendst door het 'E'-nest vom Haus Pari, het 'D'-nest von der Firnskuppe en het 'O'-nest van het Altena's Land, waarbij in elk nest verscheidene tophonden voorkwamen. De zwartgele Ajax vom Haus Dexel mag tot een van goede verervers van zijn tijd gerekend worden, speciaal voor uitmuntende en goed verervende teven.

De eisen die men aan de honden ging stellen voor plaatsing in de Auslesegruppen werden strenger naarmate men meer en betere honden voor de fokkerij beschikbaar had. Zo kon het in de beginperiode nog gebeuren dat honden met gebitsgebreken in de VA-klasse konden worden geplaatst, maar daaraan werden later strengere eisen gesteld. Na de invoering in 1958 van de Keurklassen 1 en 2 bij de fokgeschiktheidskeuringen werden uitsluitend nog honden uit Keurklasse1 (de voor de fokkerij aanbevolen honden) tot de VA-groepen toegelaten. In 1967 werd er bovendien voor de honden die in aanmerking kwamen voor de kwalificatie Uitmuntend, dus zowel reuen als teven, een  verplichte moedproef (pakwerk) op de Siegerhauptzuchtschau ingevoerd. Bij de invoering hiervan in 1967 werd er een groot gat geslagen in de Auslese groep van het jaar daarvoor, want veel tophonden kozen bij de moedproef het hazepad.

Ook het 'a'-stempel, als bewijs dat de heupen van de hond met goed gevolg röntgenologisch waren onderzocht op heupdysplasie (H.D.), werd een voorwaarde voor plaatsing in de hoogste kwalificaties. Men deed dit alles om een nog strengere selectie op het ruim beschikbare aantal goede honden te kunnen uitvoeren, en de voortsluipende heupdysplasie bij Duitse Herdershonden te bestrijden. En, zoals later zou blijken, met behoorlijk succes.

Sieger 1967 werd Bodo vom Lierberg en zijn broer Bernd werd in datzelfde jaar derde VA. Dat was Vello's 'bloed' gecombineerd met Hein vom Richterbach. De combinatie waaruit het 'B'-nest vom Lierberg was geboren, werd daarna nog verscheidene malen herhaald en leverde veel uitmuntende honden op. Het was een van de betere combinaties aller tijden. Veel nakomelingen deden het met name in de africhting erg goed.

De meest opvallende en besproken hond van 1968 was de VA-2 van dat jaar Caro vom Schaafgarten, een kleinzoon van Cäsar von der Malmannsheide. Na verscheidene nakomelingen met heupdysplasie verwekt te hebben, werd Caro opnieuw geröntgend, waarbij bleek dat hij geen 'a'-stempel voor goede heupen verdiend had. Ondanks dat werd Caro door de Duitse fokkers niet gemeden en hoewel heupproblemen via hem waarschijnlijker zijn dan via andere lijnen, heeft hij een aantal nakomelingen met het 'a'-stempel. Caro was onder meer de grootvader aan moederszijde van de Sieger 1973 Dick von Adeloga.

In de VA-groep van 1969 komen we de hond tegen die een van de grote verervers van de moderne tijd zou gaan worden, namelijk Quanto von der Wienerau. Hij was de enige VA-hond uit een nest van drie reuen en drie teven. Het was zonder meer een geweldige reu die nog heden ten dage door fokkers genoemd en geroemd wordt. In totaal kwam hij vier jaar achtereen in de VA-groep voor.

Siegerin 1969 Connie vom Klosterbogen was voorbestemd een goede vererfster te worden. Ze kwam uit een nest van tien honden, waarvan er meerdere Uitmuntend kregen. In combinatie met Quanto von der Wienerau zou zij later de bekende VA-reu Gundo vom Klosterbogen brengen.

Mutz von der Pelztierfarm werd alleen in 1970 VA, maar hij was toen wel de jongste hond in die klasse. Zijn levendige uitdrukking en zijn voortreffelijke karakter, naast zijn onvermoeibare en ruim uitgrijpende gangwerk maakten op de toeschouwers een diepe indruk. Mutz had zich toen reeds door een uitstekende vererving een grote faam verworven en zijn populariteit als dekreu nam snel toe.

Canto von der Wienerau eindigde in 1971 als eerste Uitmuntend en werd niet in de Ausleseklasse opgenomen. Hij stamde uit het beroemde 'C'-nest von der Wienerau, dat uit drie honden bestond, namelijk Celly, Cira en Canto von der Wienerau, welke laatste dit nest beroemd zou maken, ofschoon zijn nestzuster Celly in 1972 wel in de VA-groep gekozen werd. Canto overleed in 1972 vrij plotseling op vierjarige leeftijd, hetgeen voor de hele Duitse Herderfokkerij beslist een enorm verlies was. Hoewel Canto zelf nooit de kwalificatie VA kreeg en jong stierf, had hij in zijn korte leven een voortreffelijke staat van dienst. Hij was een topvaderhond, zoals ook te zien viel op de Hauptzuchtschau van 1973 en 1974, waar hij meer Uitmuntende nakomelingen liet zien dan enig andere hond. Ook thans is zijn naam nog een begrip.

Sieger 1972 werd Marko vom Cellerland, een hond die eveneens tot de tophonden, ook voor vererving, gerekend mag worden. Hij werd vader van menige VA-hond. De Siegertitel werd hem niet alleen vanwege zijn uitmuntende uiterlijk en karakter toegekend, maar zeker ook vanwege de overtuigende kwaliteit van zijn nakomelingen.                                                                                                                                                     Zagen we in 1971 het Nederlandse fokprodukt Erko van Dinkelland tot de VA-groep doordringen, een jaar later deed de Nederlandse reu Kazan van Benjorito Hof hetzelfde.

In 1973 was de Quanto-zoon Gundo vom Klosterbogen aanvankelijk na de standkeuring niet bij de eerste tien honden opgeroepen. Maar plotseling kwam de nog jonge Gundo opzetten en zag hij zich, evenals de beide daarop volgende jaren, in de VA-groep geplaatst. Overigens werden van 1974 tot en met 1977 geen Sieger- en Siegerintitels toegekend en werden de VA-honden zonder volgorde als groep gepresenteerd.

 In 1973 kwam de later zo bekend geworden vererver Jonny von der Rheinhalle niet hoger dan de kwalificatie eerste Uitmuntend. Hij kon namelijk vanwege zijn dubbele wolfskies (P1) niet in de VA-groep worden toegelaten. Dat lukte in 1974 wel bij zijn nestbroer Jalk von der Rheinhalle. De vader van Jalk en Jonny was Mutz von der Pelztierfarm. Het lijkt er overigens wel op of de meeste belangrijke verervers van dit ras pech hebben als het gaat om toelating tot de VA-groep. De thans zo beroemde vaderhond Argus von Aducht lukte het namelijk in 1977 ook niet, ofschoon hij er eerst wel in zat. Hij werd echter later teruggezet uit de VA-groep naar eerste Uitmuntend, omdat een snijtand was afgebroken.

Een waardig zoon en opvolger van Quanto von der Wienerau werd in 1976 gezien, toen Lasso di Val Sole in de Auslesegroep kwam. Lasso was een in Zwitserland gefokte hond uit een Zwitserse teef en hij bleek zijn geweldige eigenschappen prima aan zijn nakomelingen door te geven.

In 1977 kwamen er maar liefst twee Nederlandse fokprodukten in de VA-groep, namelijk de reuen Zorro van de Molenakker en Eros vom Hambachtal, wat uiteraard grote vreugde in de Nederlandse gelederen bracht. Het jaar daarop was er overigens reden tot vreugde bij de Belgische supporters. In de VA-klasse teven van 1978 kwam namelijk het Belgische fokprodukt Zolli von der Zuchtspits op de derde plaats, wat een terechte bekroning voor de Belgische fokkerij betekent.

Maar de buitenlandse vreugde kon nog niet op, want zowel in 1979 als 1980 kwam de Nederlandse teef Perle vom alexyrvo Hof op de derde, respectievelijk vierde plaats in de VA-groep, wat zonder meer voor de nodige sensatie zorgde.

Sieger 1981 en 1982 werd de prachtig gebouwde Natan von der Pelztierfarm, die overigens het jaar daarop VA-3 werd. In 1983 koos men namelijk als Sieger Dingo vom Haus Gero, een reu die het jaar daarvoor op de vierde plaats in de Auslesegroep was geplaatst, maar in 1983 zonder meer de beste nakomelingengroep liet zien. Datzelfde gold in 1984 ook voor de drie jaar oude Sieger Uran vom Wildsteiger Land, die toen een overtuigende groep van nakomelingen in de ring bracht en zo de titel greep.

Siegerin 1984 werd de prachtige Tina vom Groszen Sand en in de VA-groep reuen kwam in datzelfde jaar haar nestbroer Tell vom Groszen Sand.

In 1983 werd de in Nederland gefokte reu Putz van Arjakjo uit de Auslesegroep gehaald, omdat zijn grootmoeder niet was afgericht. Dat is daarna wel gebeurd en daarom mocht Putz in 1984 op de vijfde plaats in die geselecteerde groep van honden blijven.

Door de strengere normen en de goede selectie van de voor de fokkerij beschikbare honden is de kwaliteit van de Duitse Herdershond steeds beter geworden. Vele goed verervende honden zijn in dit naar verhouding korte overzicht naar voren gekomen, maar uiteraard zijn ze lang niet allemaal genoemd. Zo is met name weinig aandacht besteed aan de teven binnen het ras, ofschoon zij de stammoeders vormen van vele tophonden. Teven spelen dan ook gewoonlijk bij de bespreking van de rasgeschiedenis een ondergeschikte rol, maar toch zijn zij het die de ontwikkeling van de Duitse Herdershond mede mogelijk maakten. Het succes van een goede vererving komt nu eenmaal niet alleen van de reu.