Introductie Collie
De Collie is de bekendste en meest verbreide Britse Herdershond. Door zijn
opvallend fraai uiterlijk, zijn veel geroemde intelligentie en trouw is hij een
van de meest geliefde huishonden geworden.
Oorspronkelijk was de Collie een zuivere werkhond. Hij werd niet op uiterlijk
schoon, maar uitsluitend op zijn geschiktheid als herdershond gefokt. Van fokken
in de huidige betekenis kan men niet spreken, er werden geen fokboeken
bijgehouden en geen stambomen opgesteld. De herder zocht de partner voor zijn
teef uit met het oog op de bekwaamheid van de hond.
De Collie is een zeer oud ras, maar nauwkeurige gegevens over de afkomst of het
ontstaan van de naam ontbreken. Niemand nam de moeite, over herdershonden -
eenvoudige werkdieren - aantekeningen te maken, laat staan boeken te schrijven.
Dat was aan de honden van de edelen voorbehouden, de honden voor de jacht.
De Collie uit de 18de en de 19de eeuw vertoonde met onze huidige Collie niet
veel gelijkenis. Hij was kleiner, onopvallender en meestal slechts zwart-wit.
Soms kwamen er ook grijs-gemarmerde dieren voor. Toen de schaapherders er achter
kwamen, dat men fraai getekende pups voor goed geld kon verkopen, werd aan de
uiterlijke verschijning meer aandacht besteed. Ten slotte toonden ervaren
fokkers belangstelling voor dit ras en allengs ontstond de Collie die wij thans
kennen.
Soms wordt van het kruisen met de Gordon Setter gewaagd. Of ook met Barsois werd
gekruist, zoals dikwi Is wordt beweerd, kon tot nu toe niet met zekerheid worden
vastgesteld.
In het midden van de 19de eeuw vonden de Collies hun weg naar de tentoonstelling.
Het geel-witte slag werd gefokt. Vanaf dat tijdstip was het fokken van de Collie
sterk in opgang. De Collie maakte zijn intrede in de beste Engelse huizen en
vond ook zijn vaste plaats in het Engelse Koningshuis.
De literatuur uit de eeuwwisseling vermeldt, dat Collies in België bij voorkeur
tot politiehond, in Engeland voor koeriersdiensten en als RodeKruishonden werden
opgeleid. In Duitsland koos men ze voor de opleiding als oorlogshond.
Overal vonden de Collies liefhebbers, vooral omdat zij nu door een fijn hoofd en
weelderig, prachtig gekleurd haar aantrekkelijk waren. Reeds in het begin van de
20ste eeuw vinden wij in continentale stamboeken vele Collies Gedeeltelijk
betrof het zelfs de beste Engelse verervers, die naar tentoonstellingen op het
vasteland waren gezonden, hetgeen tegenwoordig ten gevolge van de strenge
quarantaine-voorschriften helaas niet meer mogelijk is. Na de Tweede
Wereldoorlog was de Collie bij ons vrijwel verdwenen. Met onvermoeibare ijver
bouwden fokkers hun stammen weer op en konden, toen de omstandigheden weer
normaal werden, Engelse honden importeren. Het type van het ras had veel geleden,
want er was noodgedwongen met de weinige nog voor handen zijnde dieren gefokt,
ook als zij aan kwaliteit te wensen overlieten. In Engeland had de ontwikkeling
zich voortgezet, zodat aanzienlijke kwaliteitsverschillen waren te constateren.
Door verstandige importen en beleidvol fokken is inmiddels bereikt, dat de
Hollandse tophonden zich met die uit Engeland kunnen meten.
De Collie heeft zijn opgang niet in de laatste plaats te danken aan de
Lassie-films op de T.V. Haast ieder kind wilde graag zo'n hond hebben. Dit had
tot gevolg, dat Collie-pups goed werden verkocht. Aan de ene kant werden
consciëntieuze fokkers daardoor aangespoord, de kwaliteit - koste wat het koste
- voortdurend te verbeteren, aan de andere kant waren er echter ook 'fokkers',
die de gelegenheid aangrepen om met het fokken van Collies hun beurs te spekken.
Ook thans zijn er helaas nog massa-fokkerijen; Collie-pups zijn in vrijwel
iedere dierenhandel te verkrijgen, ook ter verzending worden zij zelfs
aangeboden. Bij het fokken gaat echter meestal kwantiteit ten koste van
kwaliteit en zo zijn teleurgestelde bezitters geen zeldzaamheid.
Een verder nadeel van de Lassie-reclame is, dat de leek geen idee heeft, hoe
deze films tot stand zi n gekomen. Hij neemt zonder meer aan, dat elke Collie zo
iets kan en een ware wonderhond is. Inderdaad kan iedere Collie na een goede
opleiding verbazingwekkende prestaties leveren, maar daarvoor zijn de juiste
baas en opvoeder nodig. 'Helaas ziet de toeschouwer niet, dat deze films een
buitengewoon goed opgeleide hond tonen. Daarom worden veel Collie-pups zonder
nadenken, om zo te zeggen terloops, aangeschaft en pas later komt men tot de
slotsom, dat men voor het houden van een hond geenszins geschikt is. De Collie
is in de eerste plaats een volkomen normale hond, een kameraad, in geen geval
een stuk speelgoed. Wie dieren wil houden, dient er zich allereerst op te
bezinnen, wat hij begint!
Gelukkig is de Collie een zeer ongecompliceerd honderas. Zelfs de vacht, die er
uitziet alsof hij veel verzorging vereist, behoeft deze in werkelijkheid niet.
Collies zijn bescheiden eters, zij hebben wèl behoefte aan veel beweging. In de
stad, op een etagewoning, voelen zij zich niet prettig. Als herdershonden hebben
zij de aangeboren aanleg, dagelijks vele kilometers af te leggen en worden
derhalve niet gauw moe. Een temperamentvolle Collie, die aan niets anders denkt
dan door steeds nieuwe vondsten zijn baasje ertoe te bewegen, met hem te
wandelen en te spelen, is niets voor mensen die alleen maar een hond voor thuis
zoeken en rust willen hebben.
Temperamentvol wil hier niet zeggen opgewonden of zenuwachtig, maar betekent een
leven lang loop- en speelvreugde. Aan deze behoefte aan beweging van de hond kan
men zeer goed met de fiets tegemoetkomen, hetgeen ook de eigen gezondheid ten
goede komt. De oefeningen bij de fiets beginnen als de hond volwassen is, d.w.z.
op zijn vroegst met negen maanden. De hond wordt rechts geleid met de fiets
tussen u en hem in. Zo went hij aan het naast de fiets lopen. Trekt en rukt hij
niet, dan stapt men op en rijdt voorzichtig en langzaam door. Daarna oefent men
bochten met de hond. Als hij volkomen gewend is, kan men langzamerhand langere
afstanden afleggen. Het tempo moet men aanpassen aan dat van de hond, hij moet
in gestrekte draf gaan, niet in galop. Deze gecontroleerde gang is de beste
spiertraining voor de hond.
Hoewel de verzorging van de Cóllie niet veel eist, spreekt het vanzelf dat hij
haren verliest. Wie dus allergisch voor hondehaar is, kan beter een ander
huisdier kiezen. Wel laten lange haren zich makkelijker verwijderen dan korte,
maar toch bezorgt een langharige hond de huisvrouw meer werk. Men moet in ieder
geval de mogelijkheid hebben, de hond ook buiten te houden.
De Collie is sterk aan zijn gezin gehecht, hij geeft er zich geheel en al aan
over en doet steeds zijn best, het zijn baas naar de zin te maken. Hij heeft
niet alleen plezier in het leren, maar is ook leergierig als hem iets wordt
bijgebracht.
Honden leren in de loop der tijd buitengewoon veel woorden van hun baas te
verstaan. Daarvoor is een nauw contact tussen baas en hond nodig. Dagelijks eten
geven en af en toe borstelen zijn natuurlijk niet voldoende. Desalniettemin moet
men het zorgen voor dit contact niet overdrijven, zelfs de meest aanhalige hond
heeft rust nodig en behoort niet in bed!
De Collie zoekt zelf zijn vrienden uit. Kent hij deze eenmaal, dan vergeet hij
ze nooit. Dank zij deze eigenschap is hij de meest onomkoopbare bewaker van het
huis en de kinderen.
Nog iets over het uiterlijk van de Collie. Hij komt voor in de kleurvariëteiten
geel-wit, driekleur en blue-merle. Het meest ziet men tegenwoordig de geel-witte
Collies, die alle tinten van goudgeel tot donkere herfsttinten kunnen vertonen.
Tegelijk met de opkomst van de driekleurige Collies verscheen ook de blue-merle
weer meer in Hollandse kennels. Op straat ziet men hein echter slechts zelden.
Alle Collies hebben meer of minder opvallende witte aftekeningen. De doorlopende
witte halskraag is zeer in trek, maar speelt bij de beoordeling in de
tentoonstellingsring geen rol.
Blue-merle behoort tot de meest interessante kleurvariëteiten in de
hondenfokkerij; deze variëteit komt, bij de Britse Herdershonden, voor bij de
Collie, de Sheltie en de Welsh Corgi Cardigan. Het gaat hier om een zilvergrijze
grondkleur met zo klein mogelijke, gelijkmatig verdeelde zwarte vlekjes, bruine
en witte aftekeningen zoals bij de driekleur Collie. Een van de ogen, of beide,
mag gedeeltelijk of geheel porcelein of blauw zijn.
Het fokken van deze oeroude kleurvariëteit is niet heel eenvoudig. Bluemerle
berust op een verdunningsfactor, die veroorzaakt, dat de zwarte pigmenten in het
haar worden verdund en grijs lijken. De blue-merle Collie is dus eigenlijk een
driekleur-Collie. Paart men twee blue-merle dieren met elkander, dan wordt deze
verdunningsfactor verdubbeld, zodat zich vrijwel geheel, of geheel witte
nakomelingen kunnen voordoen. In de groei van het embryo beïnvloedt de dubbele
verdunningsfactor de ontwikkeling van gehoor en ogen, zodat deze pups meestal
blind of doof, of zelfs beide zijn. De blue-merle pups uit een dergelijke paring
zijn gezond. Aan te bevelen zijn daarentegen paringen van driekleur met
blue-merle, waarbij de driekleur-partner blauwzwart moet zijn. Men kan niet
verwachten, dat uit een rossig bruin-zwarte driekleur Collie (dus met een
verdunningsfactor) mooie, zilvergrijze blue-merle dieren kunnen komen.
Blue-merle met geel-wit paren is niet toegestaan.